(C) Katrina S

Vijf Nederlandse sportboeken om te lezen

Bij de meeste literaire fanaten is sport een koele minaar. Als men al eens op een stukje sport stoot is dit eerder per toeval dan bij wens. De Nederlandse literatuur is echter niet vies van wat sport.  Zo bleken grootheden als Herman Deconick en Hugo Claus niet enkel in hun vrije tijd ook van lichaamsbeweging te houden.

De lezende sportliefhebber is vast bekend met de wielertragedie ‘De Val’ van Matthias Declercq of ‘De Renner’ (Tim Krabbé). Schrijvers waarbij de tragiek van sport ook het succes vormt van hun boek. Toch zijn er nog een aantal verdoken sportparels binnen de Nederlandse letteren:

Zweetgeur van Sport ( Jan Wouters)

De éminence-grise van de sportjournalistiek publiceerde tot het najaar van 1987 een aantal aan sport gerelateerde artikels in het ‘Nieuwe Wereldtijdschrift’. Met een zinderende pen vertelt Wouters over ‘zijn’ sport. Hij schuwt de interpretatie niet en verwijst herhaaldelijk naar de psychische, wetenschappelijke en politieke aspecten van sport. Nergens vervalt Wouters in exclusieve feiten of declameert hij over de wonderen van het fenomeen. Luchtig met een scherpe punch poogt hij het doel te treffen.

Alleen met de Goden (Alex Boogers)

Bij kickboksen denken velen onder ons vermoedelijk niet onmiddellijk aan tederheid. Bij Alex Boogers gaan strijd en liefde echter hand in hand. Dit semi-autobiografisch boek vertelt, zonder overladen tragiek, het verhaal van de elfjarige Aaron Bachmann, die zich naar een uitweg knokt. Met korte ritmische zinnen beschrijft Boogers de (on)zin van verliezen, winnen en opstaan. Het boek zit vol met typische thema’s zoals verstoorde familierelaties, liefde en verlating, maar nergens vervalt Boogers in de typische clichés van een coming-of-ageroman.

Guggenheimer vindt een Neger (Herman Brusselmans)

De grofgebekte auteur en voetbalcolumnist laat zich ook in deze (voetbal)roman niet aan banden leggen. Voetbalroman laat zich hier echter wel ruim interpreten. Brusselmans voert de inmiddels epische figuur van Guggenheim op, waar toestanden altijd gevolgen hebben. Ditmaal leiden de avonturen van dit verstoord personage naar een voetbalclub. Zonder veel omzwaai schetst Brusselmans, weliswaar in ruwe bijzinnen, een beeld van de voetbalwereld. De lezer hoeft hier geen subtiliteit te verwachten, de hordes blijven niet lang rechtstaan.

De Muur (Jos Vandeloo)

Deze oude sportcommentator behoort intussen tot het verstoft archeologisch erfgoed van de Vlaamse letteren. En toch. Nooit volledige hersteld van de oorlog blijkt het voorstuwen van het lijf bij Vandeloo een idealistisch puntje in het gebroken zijn. Blits is het allemaal niet. Ook het moderne cynisme laat Vandeloo achterwege. Het onmogelijke bereiken, de mensheid tot aan de grensduwen,  sportiever wordt het niet.

Adrenaline ( André Gieling)

Oud-voetbaljournalist André Gieling geeft in deze toegankelijke roman de voetbalwereld bloot tot op het bot. In heldere evidente taal schets Gieling de (criminele) praktijken in het voetbal. Hij neemt de geharde voetbalfanaat mee in een ontnuchterend relaas zonder de schoonheid van de sport te ontkennen. Bitter wordt het nooit, maar de controverse schuwt Gieling niet.